Geen eenduidige oorzaak wintersterfte honingbijen
11-09-2017Onderzoek laat zien dat noch ziekten, noch het landschap of voedsel, noch chemische middelen als enige oorzaak van wintersterfte aangewezen kunnen worden.
Het Honingbijen surveillance programma onderzoekt de oorzaak van de wintersterfte van honingbijen en specifiek de rol van de imker, ziekten en plagen, chemische middelen, stuifmeelbronnen en het landschap waarin de bijen vliegen. Volken worden bemonsterd in het voorjaar en najaar. Na de winter wordt dan van een selectie dode en levende volken de bovengenoemde factoren geanalyseerd zodat er verbanden tussen de factoren en sterfte/overleving gevonden kunnen worden. De overleving van honingbijen in Nederland was hoog in de winter van 2016-2017 (85.7%). De 14.3% sterfte van volken lijkt niet het gevolg van één enkele oorzaak. Kijkende over de afgelopen onderzoeksjaren blijkt dat de factoren die van belang zijn voor overleving deels gelijk blijven over de jaren (invloed van Varroamijten en virussen, invloed van landgebruik), terwijl andere factoren per jaar verschillen (stuifmeelbronnen, chemische middelen). Na het komende jaar zal de uiteindelijke balans opgemaakt worden.
De Varroamijt en de imker: Bijenvolken overleven beter als de Varroa-infectie laag is, en dat was het geval in de meeste bijenvolken die de onderzoekers bemonsterd hebben in 2016. Dit is te danken aan de goede bestrijding door de imkers. Bestrijding van Varroa is een belangrijke voorwaarde voor de overleving van honingbijenvolken. Wel zien we dat volken waarin het virus ABPV (Acute Bee Paralysis Virus) aanwezig was iets kleinere overlevingskans hadden. Dit virus wordt overgebracht door de Varroamijt en is dus een indirecte aanwijzing voor Varroa-infectie. Het virus is slechts in 9% van de volken gevonden.
Chemische middelen: De aanwezigheid van neonicotinoiden en andere chemische residuen zijn als factor meegenomen in dit onderzoek, maar hadden geen relatie met de wintersterfte van de bijenvolken. Uitzondering is het fungicide Tebucanozole dat in 5 volken is gevonden en daar voor iets lagere overleving zorgde. Van de 112 chemische stoffen die getest werden, werden er 14 in het wintervoer van sommige bijenvolken aangetroffen. Drie hiervan worden door imkers gebruikt voor mijtbestrijding, de andere zijn middelen die in de land- en tuinbouw voor plaagbestrijding toegepast worden. In 92% van de volken is geen enkele chemische stof aangetroffen in de najaarshoning.
Het foerageerlandschap: Het landschap rond de bijenvolken is van belang voor de overleving, omdat bijen afhankelijk zijn van het voedsel dat ze daar kunnen vinden. Landschappen met veel bloeiende planten zijn goed voor bijen, maar zeer diverse landschappen met versplinterd landgebruik hadden een licht negatief effect op de overleving van het volk. De meeste Nederlandse landschappen waarin bijenstanden staan hebben een zeer gevarieerd landgebruik. De stuifmeelbronnen die volken gebruiken bleken ook van belang voor de overleving: stuifmeelopslag van zowel de reuzenbalsemien-achtigen als van koolzaad-achtigen (raapzaad, herik, koolzaad, zwarte mosterd) bevorderde de overleving iets.
Honingbijen Surveillance programma
Het Honingbijen surveillance programma stelt de wintersterfte in honingbijen in Nederland vast en heeft tot doel de oorzaken te ontrafelen die de wintersterfte kunnen verklaren. Omdat er per jaar variatie kan zijn in oorzaken, loopt dit onderzoek al 3 jaar en volgend jaar zal het laatste jaar zijn. Het onderzoek omvat twee methoden. Ten eerste de winteroverlevingsmonitor, een vragenlijst die wordt gestuurd naar een random steekproef van imkers. Ten tweede het Honingbijen surveillance programma. Hierin worden van een gestratificeerde steekproef van de Nederlandse bijenhouders in het veld bijenvolken bemonsterd voor nadere analyse in het laboratorium. Dit programma wordt gecoördineerd door Naturalis, de monstername en het analyseren op ziektes wordt door Bijen@WUR gedaan, RIKILT heeft de honing op chemische middelen getest en Wageningen Environmental Research zorgt voor de analyse van het stuifmeel. Het programma wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken. De financiering bestaat uit een cofinanciering van het Ministerie (51%) en Nefyto (49%).
Persbericht: Naturalis Leiden - september 2017
Kijk voor meer informatie, en het rapport van het honingbijen surveillance programma:
« terug naar het overzicht